Elke maand licht onze jurist Irene Gijzen een uitspraak toe van een bijzondere zaak.
Tarieven in de jeugdzorg: geen one size fits all
De uitspraak van deze maand gaat over de reële tarieven in de jeugdzorg. Vóór 2015 stelde de Nederlandse Zorgautoriteit de tarieven voor een aantal jeugdhulpvoorzieningen vast, vanaf 2015 ligt deze besluitvorming bij de gemeenten. Zij dienen een goede balans te vinden tussen de verhouding van de prijs en de kwaliteit van deze zorg, die zij ook moeten kunnen verantwoorden. Hoe stel je een reëel tarief vast? De uitspraak in hoger beroep van het Gerechtshof Den Haag, 07 juli 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1120, geeft handvaten.
Waar draaide de zaak om?
Tien gemeenten in de regio Haaglanden willen voor de jaren 2020-2024 nieuwe contracten afsluiten voor de jeugdzorg via een gezamenlijke open house-constructie. Verschillende aanbieders zijn van mening dat de PxQ tarieven die de gemeenten hanteren niet reëel en kostendekkend zijn. Dit is in strijd met de Jeugdwet (artikel 2.12), waarin staat dat gemeenten een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit moeten waarborgen.
Wat vindt de rechter?
De voorzieningenrechter stelt de jeugdzorgorganisaties in het gelijk en concludeert dat onvoldoende aannemelijk is dat er sprake is van een reëel tarief. Een tarief is reëel wanneer rekening wordt gehouden met belangrijke factoren die invloed hebben op de kostprijs van aanbieders: organisatie-specifieke omstandigheden, de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden zijn belangrijke voorbeelden. Welke invloeden een gemeente mee weegt ligt open. Het tarief hoeft niet kostendekkend te zijn voor álle aanbieders, maar wel voor een redelijk efficiënt functionerende aanbieder. Hiermee wordt voorkomen alleen de laagste prijs voor de uitvoering van de opdracht telt.
Het Hof laat het eerdere vonnis in stand en benadrukt dat, voor het bepalen van een reëel tarief, specifiek naar de zorgvraag in de regio moet worden gekeken. Vanuit het oogpunt van de bestuursrechtelijke beginselen van zorgvuldigheid en transparantie moet kunnen worden getoetst of voldoende rekening is gehouden met de organisatie-specifieke aspecten en de regionale omstandigheden. De gemeenten slagen in dit geval niet dit te onderbouwen en moeten de tarieven opnieuw vaststellen.
Conclusie
Er bestaat nog veel onduidelijkheid omtrent de inkoop van jeugdzorg, niet in de minste plaats over de manier waarop een uurtarief vastgesteld en onderbouwd moet worden. Het uitgangspunt blijft dat de prijs niet ten koste mag gaan van de kwaliteit. Deze uitspraak verduidelijkt hoe aan de eis van een reëel tarief te voldoen.
De rode draait wordt gevormd door bij het vaststellen van tarieven voor (jeugd)zorg rekening te houden met de daadwerkelijke kostprijs van de zorg die je wil inkopen, waarbij de lokale en regionale situatie mede bepalend is. Dit heeft tot gevolg dat tarieven per regio en per type zorg sterk kunnen verschillen. Een vestigingsplaats in de Randstad leidt tot een ander kostenniveau dan daarbuiten: de kosten van vastgoed zijn hoger, de lagere beschikbaarheid van mensen leidt tot een ander salarisniveau en reistijd kan langer zijn door files.
Ook organisatie-specifieke aspecten leiden tot differentiatie: bij aanbieders van complexere zorgvormen kan het percentage niet cliëntgebonden tijd, voor bijvoorbeeld intervisie en opleiding, hoger zijn. Reguliere aanbieders hebben te maken met overheadkosten die over het algemeen hoger zijn dan een vrijgevestigde GGZ-aanbieder. Een ‘one size fits all’ oplossing bestaat niet. De uitvoeringswerkelijkheid is doorslaggevend, waarmee het vaststellen van het tarief geen abstracte exercitie is.
Let wel, hierbij gaat het om kostprijselementen die niet specifiek betrekking hebben op één individuele aanbieder, maar die behoren bij bepaalde typen activiteiten in de regio. Op deze manier is niet het aanbod van elke individuele aanbieder bepalend voor de tarieven. Dit zou de beoogde efficiëntieslag en kostenbeheersing in het sociaal domein frustreren. Bovendien zou dit problemen opleveren met de beleidsvrijheid van de gemeenten bij de samenstelling van zorgproducten.
In de praktijk
Een goede manier om inzicht te krijgen in de daadwerkelijke kostprijs van aanbieders, is door vooraf een marktconsultatie te organiseren. Wees altijd transparant over de wijze waarop je de tarieven hebt berekend, zodat aanbieders (en eventueel de rechter) achteraf kunnen nagaan of met belangrijke omstandigheden rekening is gehouden.
Vanuit de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) is een handreiking opgesteld ter ondersteuning van gemeenten en aanbieders bij de implementatie van een nieuwe bekostigingswijze voor de jeugd-GGZ. In de uitspraak wordt hier expliciet naar verwezen.
Irene Gijzen, jurist Stichting RIJK
Heb je vragen of wil je meer informatie? Neem dan contact op met Irene!